Op dinsdag komt een ambtsmelding van de AIVD binnen: Een man wil zaterdag een terroristische aanslag plegen door met een auto op een grote menigte in te rijden. De politie komt direct in actie en zet alles op alles om bewijs te vinden dat het bericht ondersteunt of juist ontkracht. Vrijdagochtend is er nog niets gevonden. Wat ga je doen? We spreken erover met officier Ferry van Veghel.
100% Beslissen op 50% kennis
‘Normaal gesproken houd je een verdachte aan op het moment dat je voldoende bewijs hebt verzameld. Bij terrorismezaken heb je die luxe niet. Het moment van aanhouding dringt zich min of meer aan je op, omdat er een dreiging is. Omdat het niet meer aanvaardbaar is om iemand nog langer los te laten lopen. Simpelweg omdat je niet weet of de dreiging reëel is of niet. Je wordt dus gedwongen om beslissingen te nemen op basis van gebrekkige kennis. Dat heeft er ook mee te maken dat je onderzoek doet naar een feit dat nog niet gepleegd is, maar mogelijk nog steeds gaande is en waarin nog erger voorkomen kan worden. Dat geeft een terrorismezaak een hele andere dynamiek.’
Grote aanslagen vs lone wolf acties
‘Vooral eenmansacties zijn lastig te onderzoeken. Als je kijkt naar de grote aanslagen waar we in Europa mee geconfronteerd zijn, waren dat aanslagen waar maanden van planning, communicatie en het vergaren van middelen aan vooraf ging. Dat zijn allemaal momenten waarop iemand op de een of andere manier boven het maaiveld uitkomt. Veel moeilijker wordt het als iemand van plan is een vrachtwagen te jatten om op een kerstmarkt in Berlijn in te rijden. Als je dat in je hoofd haalt, is er geen opsporingsinstantie bij machte om dat tijdig tegen te gaan. Dat betekent dat het bij elk zacht signaal alle hens aan dek is. Je weet dat je niet veel kansen krijgt om bewijs te vergaren. Dat betekent dus dat je min of meer gedwongen bent, om relatief snel in te grijpen.’
Ingrijpen of afwachten: twee dilemma's
‘Alle Nederlandse instanties die betrokken zijn bij het terrorismebeleid zijn erop gericht om aanslagen te voorkomen. Dat brengt twee dilemma’s mee. Ten eerste dat je mensen moet aanhouden in een fase dat je nog niet voldoende bewijs hebt. Daarmee kun je een zaak ‘stukmaken’, zoals wij dat noemen, omdat je dan in elk geval voorkomt dat er een mogelijke aanslag plaats zal vinden. Je hoopt dat alles wat je na de aanhouding vindt alsnog het bewijs gaat opleveren, zodat je uiteindelijk toch een zaak hebt. Het andere dilemma ligt in het verlengde daarvan. Het betekent dat je mensen ten onrechte kunt aanhouden, omdat later blijkt dat ze helemaal nergens bij betrokken zijn. Het zijn twee kanten van dezelfde medaille; je grijpt in voordat je informatiepositie zodanig is dat je een volledig goede inschatting kan maken.’
De zaak: mogelijke terroristische aanslag
‘Direct nadat het ambtsbericht van de AIVD binnenkwam, werd een batterij politiemensen 24 uur per dag ingezet om alles boven water proberen te halen wat er te halen viel. Wie deze man is, waar hij geweest is, welke telefoonnummers zijn gebruikt, waar die telefoons zijn geweest, alles, alles, alles wat ze maar konden uitvogelen. Op vrijdagochtend hadden we nog niets gevonden wat het bericht van de AIVD ondersteunde, maar ook niets wat het bericht ontkrachtte. Dan kom je dus voor de keuze te staan, ga je iemand aanhouden waarvan je voor 95% zeker weet, dat hij nergens iets mee te maken heeft? Of neem je het risico op een aanslag? Het werd dus ingrijpen, een beslissing die ik met pijn in de buik heb genomen.’
‘Samen met de politie hebben we toen besloten om de aanhouding zo laagdrempelig als mogelijk te laten plaatsvinden, zonder inval waar zijn vrouw en kinderen bij waren. Uiteindelijk hebben we hem gebeld om te zeggen dat hij naar buiten moest komen en hem daar aangehouden. De man heeft daarna nog 17 dagen in hechtenis gezeten. In die tijd is wederom alles op alles gezet om bewijs te vinden voor het plannen van een aanslag, en wederom werd niets gevonden. Toen een nieuw ambtsbericht verscheen, waarin de AIVD meldde dat het vorige bericht zeer waarschijnlijk een valse melding betrof, hebben we hem vrijgelaten.’
‘Twee weken later heb ik met hem afgesproken om uit te leggen waarom wij gedaan hebben wat we gedaan hadden. De man begreep onze afwegingen, dat vond ik lastig. Dit is een zaak waar ik nog steeds zo nu en dan pijn van in mijn buik krijg, omdat ik rationeel heel goed weet dat het niet anders kon gaan, en dat het een volgende keer op dezelfde manier zal gaan.’
Over Ferry van Veghel
Ruim zes jaar werkte Ferry van Veghel als strafadvocaat. Voor Ferry was het daarna tijd om de overstap naar het OM te maken. De voornaamste reden was dat in de advocatuur zijn standpunt werd ingekleurd door wat cliënten willen. “Als een cliënt onschuldig zegt te zijn is dat je strategie. Als officier heb je meer vrijheid. Die vrijheid miste ik als advocaat.”
Na een aantal jaren ‘gave’ zaken te hebben gedaan bij het parket in Utrecht, is Ferry nu officier van justitie bij het Landelijk Parket, en heeft hij als landelijk terrorismeofficier van justitie de ‘Jihad-portefeuille’. Ferry: “dit thema is erg hectisch, snel en actueel. Continu word ik gebeld en moet ik belangrijke beslissingen nemen. Het is een portefeuille die volop in ontwikkeling is. Toen ik bij het LP ging werken, was ik bang dat ik de piekmomenten die bij een moordzaak komen kijken, zou gaan missen. Maar terreurzaken zijn bij uitstek piekzaken. Bij elke dreiging die binnenkomt, duiken we er bovenop, om vervolgens door te rennen naar het volgende piekmoment. Je moet snel beslissen, de belangen zijn enorm. Wat het werk zo boeiend maakt, is dat je continu de balans moet vinden tussen hard optreden om de maatschappij te beschermen en tegelijkertijd toch het verdraagzame, rechtstatelijke Nederland te zijn".